Verweer tav NZa informatieverzoek “Kostenonderzoek Huisartsenzorg”

De opstelling van NZa wreekt zich ook bij de beoordeling of een beboetbaar feit door Mitrasing is gepleegd. Kort gezegd kan hij pas bestraft worden als NZa heeft aangetoond dat Mitrasing geen opvolging gaf aan een legitiem informatieverzoek in het kader van haar kostenonderzoek. Zo’n informatieverzoek is legitiem als het aan de eisen van de wet voldoet en dus aan de eisen van artikel 61 Wmg en artikel 5:13 Awb.

 

De door Mitrasing geschetste kritiek op de opzet en uitvoering van het kostenonderzoek heeft de legitimiteit van het informatieverzoek van NZa ondergraven. De kritiek maakt immers duidelijk dat het kostenonderzoek niet voldoet en daarmee ontbeert het informatieverzoek in dat onderzoek elke (redelijke) grond. Het informatieverzoek voldoet daarmee niet aan de eisen van de wet. Een onderzoek dat (onderzoektechnisch) niet volstaat, beantwoordt immers ook niet aan de eisen van de wet.

Mitrasing heeft dus niet beweert dat “eerst de rechtmatigheid van het onderzoek dient te worden vastgesteld, alvorens over te gaan tot het verstrekken van informatie”. Mitrasing maakt duidelijk dat in dit geval kritiek op (de legitimiteit van) het onderzoek tevens kritiek op (de legitimiteit van) het informatieverzoek impliceert en aantasting van de legitimiteit van het onderzoek tevens een aantasting van de legitimiteit van het informatieverzoek betekent. Kort gezegd: het informatieverzoek voldeed – zo blijkt uit de kritiek – niet aan de eisen van de wet. Wel degelijk kan aldus kritiek op het onderzoek afbreuk doen aan de wettelijke plicht om informatie aan te leveren, anders dan NZa beweert.

De NZa heeft ook ter weerlegging van dit verweer van Mitrasing (vrijwel) niet inhoudelijk op de kritiek op het kostenonderzoek gereageerd. NZa heeft niet of volstrekt onvoldoende aangegeven dat de kritiek niet zou kloppen en waarom dat zo zou zijn. Zij passeert die kritiek eigenlijk zondermeer. Haar opvatting dat het informatieverzoek aan de eisen van de wet voldoet, is daarom onvoldoende onderbouwd.

 

Typerend is de “weerlegging” van NZa in haar verweerschrift (p. 11):

 

NZa beweert dat het onderzoek op zorgvuldige wijze is vormgegeven. Zij laat echter na weer te geven hoe dat dan is gebeurd. Er zijn door Mitrasing en anderen duidelijke én concrete kanttekeningen geplaatst.

NZa beweert dat zij rekening heeft gehouden met kritiek en dat kritiek daar waar nodig heeft geleid tot aanpassingen. NZa vermeldt niet dat zij (vrijwel) alle kritiek zondermeer heeft weggewuifd en steeds ontkende aanleiding te zien voor (belangrijke) aanpassingen.

NZa stelt dat kritiek van Mitrasing is weerlegd in het besluit. Maar dat is gewoonweg niet juist.

 

NZa geeft ten overvloede aan dat tijdens het onderzoek niet van gebreken is gebleken en dat er geen langdurige of structurele problemen zijn geweest, terwijl zij vergeet dat zij geen problemen heeft ervaren omdat zij op de punten van kritiek niet is ingegaan.

 

Tot slot, merkt NZa nog op dat 95% van de huisartsen de gegevens tijdig en volledig hebben aangeleverd. Mitrasing bestrijdt dat. Hij weet van vele collega’s die de gestelde termijnen ook niet of alleen op de valreep hebben gehaald. Hij weet van vele collega’s dat zij zijn kritiek delen, tot op de dag van vandaag. Hij weet, bovendien, van vele collega’s dat zij daartoe gedwongen (vanwege de dreiging met dwangsommen en/of boetes) informatie hebben verzonden, ook al zijn onderdelen geraamd of louter gegokt. Zij konden geen deugdelijke verificatie uitvoeren en ook NZa heeft dat niet gedaan.

 

Dat met het onherroepelijk worden van de tariefbeschikking die op het kostenonderzoek is gebaseerd “dient te worden geconcludeerd dat tevens het achterliggende onderzoek naar de kosten van de huisartsenzorg niet meer ter discussie staat”  is ook een onjuiste redenering. Dat maakt de onderhavige zaak duidelijk omdat ook in deze de deugdelijkheid van het onderzoek aan de orde is en kan komen. Een eventueel bezwaar tegen de tariefbeschikking is wellicht een weg om het onderzoek ter discussie te stellen (p. 11 verweerschrift) maar niet de énige. Een andere weg bewandelt Mitrasing, noodgedwongen, omdat aan hem een boete is opgelegd. Overigens is de tariefbeschikking over 2010 volgens Mitrasing nooit gemotiveerd met een verwijzing naar of gebaseerd op het kostenonderzoek en aldus ligt (en lag) het in dit concrete geval helemaal niet voor de hand om het onderzoek via die weg aan de orde te stellen.

 

Alleen al vanwege de ontbrekende weerlegging door NZa behoeft aan de kritiek van Mitrasing op het kostenonderzoek niet te worden getwijfeld. Maar bovendien heeft hij ook duidelijk gemaakt dat die kritiek bestond en bestaat en waarop de kritiek is gebaseerd. Mitrasing is zeker niet de enige die de kritiek deelt. Hetzelfde geldt voor legio van zijn beroepsgenoten. Zijn collega A.A.C.M. Maes heeft in zijn boek “Huisartsengeneeskunde in het nieuwe zorgstelsel”, Reed Bussiness 2011, zelfs uitgebreid aandacht besteed aan het kostenonderzoek en de gevolgen daarvan waarbij ook hij benadrukt dat het kostenonderzoek om allerlei redenen niet deugt (voornamelijk Bijlage F, p. 359-372).

 

Kort gezegd komt de kritiek op het kostenonderzoek erop neer dat de beroepsgroep van huisartsen met een veel te beperkte en (deels) vooringenomen vragenlijst is benaderd om het inkomens- en kostenniveau van huisartsenpraktijken te bepalen waardoor op voorhand al viel te voorzien dat het gemiddelde inkomen te hoog en de gemiddelde kosten te laag zouden worden vastgesteld met alle consequenties van dien, terwijl het onderzoek zich ook nog richtte op een jaar dat voor de huisartsenzorg per definitie allesbehalve representatief was. Het jaar waarop het onderzoek zag, 2006, was voor die branche een heel bijzonder jaar met een belangrijke stelselwijziging voor de huisartsen en bijkomende omvangrijke financiële problemen. Dat staat wel vast. Zelfs de politiek heeft zich over die problemen gebogen en de Minister verschillende keren ter verantwoording geroepen.

 

Bijvoorbeeld: Vragen Arib d.d. 31 maart 2006, nr. 1340, Vragen Kant d.d. 19 april 2006, nr. 1342, Vragen Arib en Kant d.d. 12 mei 2006, nr. 1468, Brief Minister van VWS d.d. 16 mei 2006, TK 2005/2006, 29689, nr. 91, Verslag van een algemeen overleg d.d. 19 mei 2006, TK 2005/2006, 29689, nr. 92, Vragen Arib d.d. 7 juli 2006, nr. 1910, Interpellatievragen Van Gerven d.d. 26.4.2007, nr. 2060713563, Vragen Van Gerven d.d. 8 januari 2008, nr. 1185.

 

De NZa heeft zich toen, ten tijde van het kostenonderzoek, niet in de kritiek verdiept en doet dat tot op de dag van vandaag niet. Destijds was haar reactie op de uitgebreid geformuleerde en onderbouwde kritiek minimaal en daaraan heeft NZa tot op heden weinig tot niets toegevoegd. Dat stoort Mitrasing – en vele van zijn collega’s – zeer, maar dat niet alleen. Wat Mitrasing ook slecht kan verteren is dat NZa haar informatieverzoek vrijwel vanaf het allereerste begin “kracht” heeft bijgezet door ingrijpende maatregelen aan te kondigen voor het geval dat niet (tijdig) aan het verzoek zou worden voldaan. NZa bleek niet alleen doof voor de terechte punten van kritiek maar dwong bovendien op starre wijze naleving van haar informatieverzoek af. Zij heeft geen enkel verzoek om uitstel vanwege de kritiek geduld en bleef halsstarrig vasthouden aan de door haar bepaalde termijn.

Comments are closed.